De Belastingdienst kan, wanneer aanvankelijk te weinig belasting is geheven, een navorderingsaanslag opleggen wanneer de zij beschikt over een nieuw feit. Dat is een feit dat niet bekend was ten tijde van het opleggen van de oorspronkelijke aanslag. De reguliere navorderingstermijn bedraagt vijf jaar. Wanneer de te weinig geheven belasting betrekking heeft op een in het buitenland gehouden of opgekomen inkomens- of vermogensbestanddeel, vervalt de bevoegdheid tot navorderen twaalf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Voor de navordering schenkbelasting geldt een bijzondere regeling ten aanzien van de twaalfjaarstermijn. Als geen aangifte is gedaan, gaat de termijn lopen op de dag na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker in de registers van de burgerlijke stand. De feitelijke navorderingstermijn kan door deze bijzondere regeling langer zijn dan twaalf jaren.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat een aanslag navordering schenkbelasting binnen de termijn was opgelegd, ondanks dat tussen de schenking en de dagtekening van de navorderingsaanslag 17 jaren waren verstreken. De aanslag was binnen twaalf jaren na het overlijden van de schenker opgelegd. Noch uit de tekst, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit volgens het hof voort dat de navorderingsaanslag in dat geval in strijd met de wettelijke bepaling is opgelegd.
Het hof was voorts van oordeel dat de wettelijke regeling niet in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom. Evenmin houdt de regeling een verboden belemmering van het kapitaalverkeer in.
Het hof zag geen aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU over de verenigbaarheid van de wettelijke regeling met het Unierecht.