De Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) kent de mogelijkheid dat een nieuwe genotsgerechtigde in de loop van het kalenderjaar een nieuwe waardebeschikking voor de onroerende zaak aanvraagt. De strekking van deze bepaling is om de nieuwe genotsgerechtigde de mogelijkheid te bieden om bezwaar en eventueel beroep in te stellen tegen de WOZ-waarde. De gemeentelijke heffingsambtenaar neemt op verzoek van de nieuwe genotsgerechtigde een nieuwe WOZ-beschikking op diens naam. De beschikking houdt in dat er een nieuwe waardevaststelling van de onroerende zaak komt.
Volgens de Hoge Raad maakt het niet uit of de nieuwe genotsgerechtigde de enige rechtsopvolger is van degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot had van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of dat de nieuwe genotsgerechtigde als erfgenaam medegerechtigd is geworden tot de onroerende zaak.
Hof Den Bosch oordeelde in een procedure dat een erfgenaam niet in aanmerking kwam voor een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking, omdat de executeur testamentair eerder namens de erven bezwaar had gemaakt tegen de aan de erflater afgegeven WOZ-beschikking. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof in cassatie vernietigd. Anders dan het hof maakt de Hoge Raad onderscheid tussen de positie van de executeur en die van een erfgenaam. De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. De waardevaststelling van een onroerende zaak in een WOZ-beschikking is niet alleen van invloed op de omvang van de nalatenschap, maar ook op de belastingheffing van de erfgenamen als (mede)gerechtigden tot onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. Uit de rechtsverhouding tussen de executeur en de erfgenamen vloeit volgens de Hoge Raad niet zonder meer voort dat de executeur ook bevoegd is namens een erfgenaam bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikkingen voor zover de waardevaststelling verdergaande betekenis heeft voor de belastingheffing dan alleen voor de erfbelasting.